Een verzameling heilige geschriften van de mensheid

Bhagavad Gita

Bhagavad Gita

De Bhagavad Gita (letterlijk "Lied van de Heer") vormt een onderdeel (Bhishma Parva 23-40) van een zeer omvangrijk episch gedicht genaamd de Mahabharata (letterlijk: "Groot India"), een boek geschreven door de wijze Vyasadeva (Vyasa, Badarayana), dat een grote rol speelt in het Hindoeïsme.
De Gita is een dialoog tussen God in de gedaante van Krishna en Zijn vriend en toegewijde in de gedaante van de vedische prins Arjuna vlak vóór de aanvang van een grote militaire slag op het veld van Kurukshetra in India (Bharatavarsha) zo'n vijfduizend jaar terug. In de Bhagavad Gita gaat het erom God en de eeuwige ziel (atma) te vinden met inbegrip van het daarbij behorende juiste handelen.

Arjuna komt in dit boek op het slagveld van Kurukshetra tegenover zijn familie en vrienden te staan. Hij moet met de ene helft tegen de andere helft van hen ten strijde trekken om de heerschappij over zijn land terug te krijgen. Hij verloor die macht toen hij met zijn broers bedrogen werd in een dobbelspel. Als hij (in hoofdstuk 1) ziet dat hij hiervoor tegen zijn dierbaren moet strijden, legt hij zijn wapens af en roept hij in wanhoop tot zijn goede vriend en wagenmenner Krishna dat hij deze strijd hoe dan ook niet van zins is te voeren. Hij wil en kan niet winnen. Als hij wint verliest hij zijn dierbaren en kleeft er "bloed" aan het veroverde koninkrijk, en als zijn dierbaren het overleven verliest hij de strijd. Arjuna onthult aan Krishna dat hij maar liever naar het woud gaat en alle beslommeringen achter zich laat.

Maar Krishna door Arjuna aangesproken als de allerhoogste leraar op het gebied van de vedische kennis weet Arjuna te overtuigen om af te zien van zijn tegen het dharma indruisende idee om zo de strijd, zijn plicht als krijger, te ontwijken. Als Arjuna zich in zijn wanhoop aan Hem overgeeft als zijn leerling vraagt hij, na een eerste instructie te hebben ontvangen over Zijn wezen en de noodzaak van de plicht, erom Krishna's ware gedaante te zien. Krishna toont daarop Zijn universele gedaante (in hoofdstuk 11). Deze manifestatie vormt een permanente en radicale omslag in Arjuna's denken. Daarmee heeft hij de Absolute Waarheid van de alomtegenwoordige God gezien die Vishnu is en die in het geheel niet zo onpersoonlijk is als een onverlichte ziel wel kan denken die God nog niet echt gezien heeft. De Gita eindigt met een vastberaden, gekalmeerde Arjuna die beheerst de strijd aangaat. In de rest van de Mahabharata is te lezen hoe hij met Krishna en zijn broers als enigen de slachting en de nasleep ervan overleven en dat daarmee een nieuwe tijdperk, het Kali Yuga tijdperk wordt ingeluid.

 

Doorzoek de website

Contact

Heiligebibliotheek